Winstbelastingheffing en multinationals blijven de gemoederen bezighouden

Over innovatiebox en minimumbelasting: de kool en de geit

Winstbelastingheffing en multinationals, dat onderwerp blijft de gemoederen bezighouden. Linksom horen we dat het grootbedrijf nog altijd onvoldoende belasting betaalt. Rechtsom krijgen we mee dat als we zo door blijven gaan en bedrijven maar genoeg laten betalen ze vanzelf vertrekken en we met lege handen achterblijven. De waarheid zal ergens in het midden liggen, al weet volgens mij niemand precies waar. Een van de discussies draait om de innovatieboxregeling, de laatste tijd in combinatie met de minimumbelasting. Het springende punt is het volgende. De innovatieboxregeling belast bedrijfswinsten uit innovatieve activiteiten omwille van het vestigingsklimaat tegen 9%. De minimumbelasting schrijft voor dat winsten tegen tenminste 15% worden belast om belastingconcurrentie in te dammen. Dat gaat lastig samen. Zijn de kool en de geit te sparen?

Innovatiebox

De zogenoemde innovatiebox bereikt dat een onderneming in Nederland over resultaten behaald met technische kennis en innovatie (Research & Development, kortweg R&D) effectief 9% belasting betaalt. Het standaardtarief in de vennootschapsbelasting is 25,8%. Voor succesvolle innovatieve bedrijven scheelt het een stuk in de belastinglasten dat hun winsten uit innovatie tegen 9% worden belast. Wat ook helpt, is dat de Europese Unie de innovatiebox niet als verboden staatssteun lijkt te zien. Ook is de innovatiebox bestand tegen het traditionele “antibelasting-ontwijking-narratief” (Base Erosion and Profit Shifting; BEPS). Een onderneming moet namelijk daadwerkelijk in Nederland R&D-activiteiten ontplooien om het innovatieboxvoordeel te krijgen. De verbinding met reële activiteiten in Nederland wordt verder gegarandeerd via de koppeling, aan de kostenkant. Dat gebeurt door de afdrachtsvermindering in de loonbelasting voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) die ook aanknoopt bij R&D-activiteiten in Nederland. Voor de goede orde: het gaat hier niet over brievenbusmaatschappijen.

Minimumbelasting

In 2021 heeft Nederland samen met ongeveer 140 andere landen binnen het zogenoemde Inclusive Framework politiek afgesproken het grote bedrijfsleven (jaaromzet boven €750 miljoen) te onderwerpen aan een effectief belastingtarief van tenminste 15% (voor de fiscale technici: Pillar Two, Pijler 2). De breuk van totale belasting (teller) en totale winst (noemer) in een land, de zogenoemde effectieftariefbreuk, mag niet lager uitvallen dan 15/100. De Europese Unie heeft hiervoor in 2022 een richtlijn aangenomen: alle EU-lidstaten zijn aan boord. In Nederland geldt sinds 31 december 2023 de Wet minimumbelasting 2024 die hier handen en voeten aan geeft. Onderdeel van de nieuwe regels is dat als Nederland niet tot een 15%-vennootschapsbelastingniveau komt, dit alsnog gebeurt via de nieuwe minimumbelasting. Daarnaast geldt dat Nederland tot 15% bijheft bij Nederlandse bedrijfsonderdelen van multinationals, als die in het buitenland winsten behalen waarover zij minder dan 15% belasting betalen. Andere landen doen hetzelfde omgekeerd. Een aantal landen in Europa en daarbuiten heeft de regels ingevoerd of is daar op dit moment mee bezig. Naast de EU-lidstaten kan worden gedacht aan Australië, Canada, Japan, Mexico, Verenigd Koninkrijk, Vietnam, Zuid-Afrika, Zuid-Korea en Zwitserland. De Verenigde Staten en China doen (vooralsnog) niet mee. De Verenigde Staten heeft echter wél invloed op hoe de regels eruitzien.



Druk…

Een 15%-minimumtarief aan de ene kant en een 9%-innovatieboxtarief aan de andere kant, dat zet druk. De 15%-minimumbelasting moet belastingontwijking verder aanpakken en een ondergrens stellen aan de mogelijkheden voor landen om elkaar via de belastingheffing om investeringslocatiebeslissingen van bedrijven te beconcurreren. De 9%-innovatieboxregeling heeft juist vooral als doel het Nederlandse vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te stimuleren. Ook moet de regeling innovatieve activiteiten bevorderen. De innovatieboxregeling is onlangs geëvalueerd. De regering heeft aangegeven dat de meeste stakeholders de vestigingsklimaatdoelstelling als de belangrijkste beschouwen. De innovatiebox is grotendeels doeltreffend in het bijdragen daaraan. Dat neemt natuurlijk niet weg dat 15% en 9% elkaar wat in de weg zitten. Als de innovatiebox de kool is, dan is de minimumbelasting de geit.

…van de ketel?

Het kabinet probeert de druk van de ketel te houden. In de Kamerbrief van 21 maart 2024 (nr. 2024-0000206767) verklaart de demissionaire staatssecretaris van Financiën geen aanleiding te zien de innovatiebox aan te passen: het 15%-minimumtarief en het 9%-tarief gaan prima samen! Om die redenering te volgen moet je wel wat fiscalistenlatijn beheersen. Winsten uit innovatieve activiteiten worden weliswaar lager dan 15% belast, maar bedrijven met zulke winsten hebben eigenlijk altijd ook winsten die tegen 25,8% worden belast, zo redeneert de staatssecretaris. Als de winst bijvoorbeeld grofweg 50-50 verdeeld is – 50% innovatieve winst en 50% gewone winst – dan ligt het effectieve tarief voor de minimumbelasting boven 17% (0,5×0,09+0,5×0,258=0,174). Bijheffing is dan niet aan de orde. Maar dan moet je niet ook nog tegen andere effectieftariefverlagers aanlopen, zoals liquidatieverliezen en investeringsaftrekken. Dan zou een onderneming wel onder het minimumniveau van 15% kunnen uitkomen. De staatssecretaris geeft aan dat de soep waarschijnlijk niet zo heet wordt gegeten. De jaarlijks verwachte opbrengsten van de binnenlandse bijheffing schat hij op €55 miljoen. Om dat bedrag te relativeren: dat is ongeveer een vijfde van wat de gemeente Amsterdam dit jaar verwacht aan toeristenbelasting binnen te halen. Als de bedragen in het grote geheel echt zo weinig substantieel zijn, dan roept dat wel weer de vraag op waarom we ons er dan zo druk om maken. Om eerlijk te zijn, heb ik daar zelf nog geen antwoord op.

Beleidsopties

Voor degenen die er niet gerust op zijn, ligt er een beleidsoptie. Die geeft handvatten om de innovatieboxregeling om te vormen naar een zogenoemde ‘QRTC’, een ‘Qualified Refundable Tax Credit’. Dat kan binnen de kaders van het mondiale minimumbelastingsysteem van Pijler 2. In de minimumbelastingwetgeving heet dit – riemen vast – een ‘kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed’. Wij hebben dit in Nederland niet, maar zo’n belastingtegoed is in feite een heffingskorting en toeslag ineen. Maar dan voor de vennootschapsbelasting. De innovatieboxregeling werkt nu zo dat innovatieve winsten bij het bepalen van de belastinggrondslag voor een gedeelte in aanmerking worden genomen, een ‘grondslagversmaller’, zodanig dat effectief op een 9% tarief wordt uitgekomen. Dat mechanisme zou dan vervangen worden voor een heffingskorting-/toeslagmechanisme. Een en ander lijkt me wat dat betreft vooral een technische exercitie. Het toepassingsbereik van de regeling hoeft niet per se te veranderen en het budgettaire beslag ook niet. Of zo’n nieuwe variant van de innovatiebox moet worden aangemeld bij de Europese Commissie op basis van de staatssteunregels, laat ik nu even in het midden. In het bouwstenenrapport dat het kabinet op 12 februari 2024 aan de Kamer aanbood, is een bouwsteen voor een Nederlandse QRTC opgenomen ‘Fiche C08 Fiscale stimuleringsmaatregel aan technologiebedrijven’. De staatssecretaris geeft aan dat het niet aan het huidige demissionaire kabinet is om de knoop door hakken, maar aan een volgend kabinet. 

Effectieftariefverlagervertrager

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Scrabble2.jpeg

Wie belastingconcurrentie tussen landen een warm hart toedraagt, ziet de hiervoor besproken QRTC als een mooie beleidsoptie in een problematische post-Pijler-2-wereld. Wie belastingconcurrentie als een probleem ervaart, ziet de QRTC als iets lelijks in een post-Pijler-2-wereld die zo mooi had kunnen zijn. Volgens sommige experts is de QRTC hoe dan ook niet weg te denken als het gaat om de stimuleringsmaatregelen van de toekomst: voor innovatie, de energietransitie, het bereiken van de klimaatdoelstellingen, ga zomaar door. Handig voor van alles en nog wat.

De innovatiebox werkt zoals gezegd als een grondslagversmaller. De innovatiebox verlaagt niet het standaardbelastingtarief maar doordat een stuk winst fiscaal buiten aanmerking blijft wel het effectieve belastingtarief. Dit lagere effectieve tarief loopt door in de minimumbelasting. Een procentpunt innovatieboxvoordeel betekent een procentpunt effectieftariefverlaging. De QRTC werkt wat anders. De QRTC verlaagt de te betalen vennootschapsbelasting en functioneert daarmee als een heffingskorting – een fiscale subsidie. Elke euro QRTC-voordeel verlaagt de te betalen vennootschapsbelasting met een euro. De QRTC functioneert tegelijkertijd als een toeslag. Als de vennootschapsbelasting in een jaar niet toereikend is om de subsidie als heffingskorting te verstrekken, dan verzilvert de onderneming het resterende QRTC-voordeel via een terugbetaling door de belastingdienst – in feite zoals een gewone subsidie ook zou werken. Je kunt het ook een negatieve belasting noemen.

Wat de QRTC bijzonder maakt, is dat de minimumbelastingregels deze behandelt als een gewone subsidie. Reken even mee. QRTC-voordelen verlagen niet de teller van de effectieftariefbreuk, zoals de innovatieboxregeling dat wel doet, maar verhogen de noemer. Honderd euro vennootschapsbelasting blijft onverminderd €100 belasting in de teller, ook als er een QRTC-voordeel van bijvoorbeeld €60 wordt toegekend. Deze €60 verhoogt volgens de Pijler-2-regels de winst en daarmee de noemer van de effectieftariefbreuk. Als de winst zonder QRTC-voordeel bijvoorbeeld €500 zou zijn, dan is de effectieve belastingdruk voor de Pijler-2-regels 100/(500+60)*100%=17,9%; géén bijheffing. Dit, in plaats van bijvoorbeeld (100-60)/500*100%=8%; wél bijheffing. De aanpak via de QRTC geeft binnen de minimumbelasting veel meer ruimte om zonder bijheffingsrisico’s innovatie te stimuleren. Meer dan de huidige innovatiebox die de belastingdruk 1-op-1 verlaagt en sneller onder de 15%-grens uitkomt.

Amerikaanse vinding

De QRTC komt uit de Verenigde Staten. Daar is dit type belastingtegoeden opgenomen in de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA). Deze Amerikaanse wet is bedoeld om bedrijven aan te moedigen hun investeringen in de Verenigde Staten te doen. De belastingtegoeden hebben als onderdeel van de consensus die moest worden bereikt een plek in het Pijler-2-raamwerk gekregen. De Amerikaanse IRA-stimuleringsmaatregelen gelden als QRTC’s voor Pijler-2-doeleinden. Ze verhogen de noemer en leiden niet, of in ieder geval minder snel, tot bijheffing in bijvoorbeeld de Europese Unie, of in andere landen. Binnen de IRA zijn varianten van deze tegoeden ontwikkeld die op onderdelen ruimer werken dan het oorspronkelijke 15%-minimumbelastingkader faciliteert. Om wat meer ruimte te maken, zijn de kaders in 2023 via aanpassing van de Pijler-2-richtsnoeren verbreed tot bijvoorbeeld ook bepaalde overdraagbare belastingtegoeden. De Pijler-2-regels in Nederland moeten daar nog mee in overeenstemming worden gebracht. Er staat een zogenoemde Veegwet op de rol en wellicht gaat een en ander daarin zijn weerslag vinden.

Nederland mee?

Inmiddels is een aantal landen aan het bekijken of en in hoeverre zij hun stimuleringsmaatregelen het best bij de Pijler-2-regels kunnen laten aansluiten. Naast de Verenigde Staten zijn dat bijvoorbeeld België, Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Canada. Vietnam gaat nog verder en werkt aan een fonds om Pijler-2-bijheffing als subsidie aan bedrijven terug te geven. China geeft het Chinese bedrijfsleven staatsteun. Ook Nederland kijkt naar manieren om fiscaal te stimuleren zonder de Pijler-2-regels in de wielen te rijden, zo blijkt uit het bouwstenenrapport en de parlementaire discussies die inmiddels zijn gaan lopen.

De vraag is of Nederland in de QRTC-race moet meegaan, en zo ja op welke wijze en hoe ver. Het laat zich raden wat de verschillende geluiden zullen worden. Uiteindelijk komt het erop neer of we ondanks Pijler 2 fiscaal willen blijven meeconcurreren, of niet, en of we de gevolgen van onze keuzes vervolgens willen aanvaarden – en ook de verantwoordelijkheid willen dragen wanneer de panelen straks daadwerkelijk gaan schuiven. Innovatieve bedrijven zijn niet alleen relevant voor onze economie, ze dragen ook bij aan ons geopolitieke gewicht. Ook dat moeten we denk ik niet vergeten. Het demissionaire kabinet laat de beslissing aan een volgend kabinet. Het wordt afwachten wie de balans zal doen doorslaan: de dominee of de koopman. Kunnen 9%-innovatieboxtarief en 15%-minimumbelasting via wellicht de route van de QRTC worden verenigd? Wie weet vinden we een middenweg die de kool en de geit spaart.


Geplaatst in Artikelen, OpinieMeer over , , , , ,

Maarten de Wilde (1979) is lid van de Contentcommissie Corporate Tax van The Floris. Hij is hoogleraar Internationaal en Europees Belastingrecht aan de Erasmus School of Law, Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is gespecialiseerd in het internationaal belastingrecht en in het Europees recht met betrekking tot directe belastingen. Zijn onderzoek richt zich op de belastingheffing op bedrijfsinkomsten in een globaliserende en digitaliserende marktomgeving.
Maarten is verbonden aan EFS, Erasmus Universiteit Rotterdam, een onderwijsinstituut (post-master) en onderzoeksinstituut op het gebied van internationale en Europese belastingen verbonden aan Erasmus School of Law en Erasmus School of Economics. Maarten is tevens werkzaam als directeur bij PwC. Hij is verbonden aan het Africa-Europe Partnership Institute for Capacity Building and Human Resource Development (AEPICAB).
Maarten is in 2005 afgestudeerd in Nederlands Recht en Belastingrecht (beide cum laude) aan de Universiteit Utrecht. In 2015 is hij cum laude gepromoveerd op het proefschrift ‘Sharing the Pie’; Taxing Multinationals in a Global Market’ ontving diverse prijzen, waaronder de Johannes Cornelis Ruigrokprijs (2016).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *