The Floris-podcast met Rutger Hafkenscheid

Over Apple, patenten en de fiscale paradox: wie mag de winst belasten?

Terwijl de spanningen tussen Europa en de Verenigde Staten toenemen op het gebied van handel en belastingen, onderzoekt The Floris een zaak die al jaren het internationale speelveld bepaalt: de belastingstructuur van Apple. Hoe kon een van de rijkste bedrijven ter wereld jarenlang enorme winsten maken buiten de VS, zonder daar noemenswaardige belasting over te betalen?  Te gast in The Floris-podcast (aflevering 7) is Rutger Hafkenscheid, een belastingadviseur die expert is op het gebied van internationale transfer pricing (“verrekenprijzen”: winstallocatie van internationale bedrijven). Met heldere analyses laat Hafkenscheid zien waar het internationale belastingstelsel wringt – van slimme trucs met patenten tot het spel van politieke invloed.


Het patent als fiscale hefboom

“Apple maakt prachtige producten, bedacht in Cupertino, geproduceerd in China, en verkocht over de hele wereld,” opent Hafkenscheid. “Maar de winst belandt niet waar je zou verwachten.” De kern van Apple’s strategie? Het doorsluizen van intellectuele eigendomsrechten naar een Ierse dochtermaatschappij. Dat patent – juridisch het eigendom van Apple Ierland – wordt vervolgens tegen vergoeding in licentie gegeven aan groepsmaatschappijen in andere landen. Die betalen daarvoor royalties, die in hun land aftrekbaar zijn, terwijl de inkomsten in Ierland nauwelijks worden belast dankzij een ruling met de Ierse fiscus.

“Per saldo,” aldus Hafkenscheid, “is er dus een aftrekpost in bijvoorbeeld Nederland, terwijl er in Ierland geen corresponderende heffing tegenover staat. En Ierland vond dat geen probleem, want het patent hoorde, zo redeneerden zij, toch eigenlijk bij Amerika thuis.” De Europese Commissie dacht daar anders over en eiste dat Ierland alsnog €12,8 miljard aan achterstallige belastingen zou innen. Opmerkelijk: het geld werd opgeëist, terwijl het ontvangende land het zelf niet wilde hebben.


Verrekenprijzen en waardetoerekening

Centraal in deze constructie staat de vraag hoe winst van een wereldwijd opererend concern verdeeld moet worden over verschillende landen. Daarvoor bestaat internationaal het zogenoemde arm’s length-beginsel: binnen een concern moeten groepsmaatschappijen zakelijk met elkaar omgaan, alsof het onafhankelijke partijen zijn. Maar juist bij de prijsstelling van intellectueel eigendom – zoals patenten – is dat volgens Hafkenscheid problematisch: “Wat is een zakelijke prijs voor het recht om een design van Apple te gebruiken? Daar zit de echte schuifruimte.”

De VS speelt hierin een dubbele rol. Jarenlang accepteerde het land dat alleen het Amerikaanse gebruik van patenten werd belast. De winst uit de rest van de wereld? Die werd genegeerd, zolang er maar geen belasting elders werd geheven. Inmiddels is het beleid veranderd: Washington claimt nu belasting over alle royalty’s, waar ook ter wereld verdiend. “De Amerikanen vinden dat alle winst uit innovatie bij henzelf thuishoort,” zegt Hafkenscheid. “En dat terwijl die patenten juist waarde krijgen door bescherming elders.”


Wie creëert de waarde van een patent?

Het debat raakt aan een diepere vraag: waar ontstaat de waarde van intellectueel eigendom eigenlijk? Volgens Hafkenscheid wordt te vaak aangenomen dat de bedenker – of de eigenaar – van een patent automatisch recht heeft op de winst. Maar dat is een versimpeling: “Een patent heeft pas waarde als je het kunt afdwingen. Die afdwingbaarheid – die exclusiviteit – is volledig afhankelijk van de juridische infrastructuur van de landen waarin je actief bent. Zonder Nederlandse rechter heeft een patent hier nul betekenis.”

Dat betekent ook dat de landen waarin producten verkocht worden, een cruciale rol spelen in de waardecreatie. “Daar moet dus ook belastingheffing plaatsvinden,” stelt hij. Die redenering biedt een fundamenteler tegenargument voor de Amerikaanse claim op alle innovatiewinst dan simpelweg handelstarieven of retoriek over “fair taxation”.


Een eerlijker verdeling – of een geopolitieke breuklijn?

De internationale gemeenschap heeft de afgelopen jaren stappen gezet om multinationals eerlijker te belasten, onder meer via het OESO-initiatief Pillar One, dat beoogt een deel van de winst toe te rekenen aan marktjurisdicties – de landen waar producten daadwerkelijk verkocht worden. Maar die voorzichtig ingezette koers staat onder druk: de Verenigde Staten hebben recent aangegeven zich terug te trekken uit deze afspraken. Daarmee dreigt het speelveld opnieuw te kantelen in het voordeel van Amerikaanse belangen, en tegen de belangen van Europese belastinggrondslagen.

Juist in dat licht wint het argument van Rutger Hafkenscheid aan strategisch gewicht. Zijn pleidooi om de belastingheffing (deels) te baseren op waar patenten hun waarde ontlenen – namelijk waar ze juridisch beschermd en afgedwongen kunnen worden – biedt niet alleen een fundamenteel eerlijker benadering, maar ook een concreet alternatief. Europa heeft immers een solide rechtsstaat, hoogwaardige handhavingscapaciteit én een grote consumentenmarkt. Als de waarde van intellectueel eigendom mede daar wordt gevormd, is het verdedigbaar dat daar ook een groter deel van de winst wordt belast.

“Europa zou dit beginsel zwaarder moeten inzetten in onderhandelingen,” stelt Hafkenscheid. “Niet uit protectionisme, maar uit fiscale rechtvaardigheid – en, in deze context, als politiek tegenwicht tegen fiscale machtspolitiek uit Washington.”


Aflevering 1 over de Bedrijfsopvolgingsregeling gemist? klik hier.

Aflevering 2 over Opmerkelijke Belastingconstructies gemist? klik hier

Aflevering 3 over Belastingen en ultrarijke mensen gemist? klik hier

Aflevering 4 over Het fiscale evenwicht met gast Jeroen Peters gemist? klik hier.

Aflevering 5 over Bubbele belastingheffing voor artiesten en sporters met gast Dick Molenaar gemist? klik hier

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *