Een overheidshamer ziet alleen maar spijkers

Werknemersparticipaties: tijd voor een participatiebox(je)!

Er is een schreeuwend tekort aan personeel in Nederland. Hoe vinden én binden ondernemers goede mensen? Een stukje van de onderneming kopen of krijgen – werknemersparticipatie – is één van de sleutels. Een thema dat beursreuzen, private equity en start ups inmiddels ontstegen is en ook de belangstelling van het MKB heeft. Helaas zijn de Nederlandse belastingregels ongunstig, onduidelijk, versnipperd over de drie ‘boxen’ en over twee belastingbetalers (werkgever en werknemer). Hoog tijd voor één simpele regel zonder ideologische taboes.  

Werknemersparticipaties zijn belangrijkWaar de werknemer mede-eigenaar wordt, gebeurt er iets magisch: hij of zij wordt een beetje ondernemer en nog meer betrokken. Dat is essentieel voor een samenleving die schaarse werknemers wil aantrekken en binden aan (ook: MKB-) bedrijven. En die haar potentieel als investeerder en financier wil aanboren. Dit gaat de hele economie van grote tot kleine en van nieuwe tot traditionele spelers aan. De fiscale regels moeten dus ook universeel toepasbaar zijn.

Nederland loopt achter

Wat is er op dit moment mis met die regels? De Nederlandse belastingwet hobbelt op het thema van werknemersparticipaties al jaren achter de feiten aan. De wetgever en de Belastingdienst slaan op tilt bij de gedachte dat een werknemer óók het petje van investeerder op kan hebben. En waar de wet wel iets van duidelijkheid biedt, betaalt de werknemer voor die duidelijkheid met heel hoge belasting. Werknemersopties[1] en ‘lucratieve’ managementinvesteringen[2] worden tegen bijna 50% belast bij de werknemer, terwijl de ondernemer nooit kosten van de winst mag aftrekken! Als je bedenkt dat een onderneming normaal zo’n 25% belasting betaalt gaat de effectieve belastingheffing dus richting de 62.5%. Zo ongeveer meer dan iedere andere werknemer of investeerder – waar ook ter wereld: dat kán dus niet goed of eerlijk zijn. Ergens heeft de ideologie onze wetten verziekt.

Een hamer ziet alleen spijkers

In alle andere gevallen dan de ‘duidelijke’ heeft de Belastingdienst maar één stuk gereedschap en dat is de loonheffing. Dus de vraag is: betaalt een werknemer wel een euro voor wat een euro waard is? Zo nee, dan ziet de fiscus verborgen loon.[3] Het probleem is: wie alleen een hamer heeft ziet natuurlijk overal spijkers. Spijkers die tegen 50% belast of zelfs 100% als de ondernemer achteraf ‘zelf’ de loonbelasting draagt. Ook als die belasting als kosten aftrekbaar is, is de heffing economisch 75%. Veel belasting en dus een serieus ondernemingsrisico.

Waardebepaling van je onderneming

Een groot probleem hier is dat de Nederlandse belastingregels geen duidelijkheid geven over hoe je de waarde van een onderneming bepaalt. Dat is lastig als je helderheid wil over spijkers en hamers. De ondernemer en investerende werknemer weten natuurlijk meestal wél redelijk goed wat de onderneming waard is. Toch is de ervaring dat voor het MKB een waarderingsdiscussie met de fiscus tijdrovend en onaantrekkelijk is. De fiscus heeft altijd de mogelijkheid gewoon te zeggen: “Ik geloof niet dat deze prijs klopt”. Dan staat een ondernemer met lege handen. Anders dan in andere landen – zoals Frankrijk – is er geen bezwaar- of beroepsmogelijkheid bij een mislukte poging tot vooroverleg.[4] Maar je hebt wél je hele hebben en houden aan de fiscus bekendgemaakt.

Geboren uit angst

Dit alles heeft geleid tot het punt waar we nu staan. De regels zijn oneerlijk, onduidelijk en onaantrekkelijk. Werkgever en werknemer in het MKB halen dan al snel moedeloos de schouders op en spreken iets bonus-achtigs af. Dan is het tenminste duidelijk én aftrekbaar.[5] Maar je ontneemt de ondernemer en zijn werknemers de kans echt ‘samen’ in het bedrijf te zitten.

Wie hier welwillend naar het perspectief van de wetgever en de overheid kijkt, begrijpt dat deze regimes en hamer-spijker-praktijken óók geboren zijn vanuit een zekere angst. De angst dat werknemers onbelast een stukje onderneming toegeschoven krijgen. Een stukje dat vervolgens in Box 3 belandt en nauwelijks belast wordt.

Waarom wachten?

Zeker, het Box 3-systeem gaat al binnenkort op de schop.[6] Maar waarom daarop wachten? Het is heus niet zo moeilijk. Wie even kijkt naar de problemen en bezwaren van werkgever en werknemer, ziet eigenlijk maar twee knelpunten. De driedubbele heffing én de uitvoering in de praktijk.

In de eerste plaats moeten we ophouden met werknemersparticipaties economisch zwaarder te belasten dan welke andere vorm van inkomsten uit arbeid of kapitaal ook. Weg met 62,5% heffing! Het is prima dat uitreiking van aandelen en opties, net als onder de accountancyregel, niet aftrekbaar is. Maar belast dan tegen een tarief dat dit weerspiegelt. Welk tarief dan? Ik vrees dat ik hier even wat technisch moet worden voor de leek.

Het belastingplan 2023 neemt naar verwachting een voorschot op belastinghervorming door een (maximaal) tarief van bijna 30% in te voeren voor inkomsten uit aandelen in Box 2.[7] Het effectieve tarief van de heffing in de BV[8] en bij de aandeelhouder over de rest[9], is dan ongeveer 48%. Dat is dus bijna het hoogste tarief van Box 1. Veel, maar in elk geval logisch vanuit onze rijksbegroting en fiscale cultuur. Dit noemen ze in Den Haag het ‘globale evenwicht’ – een evenwicht dat op dit moment zoek is met die 62.5%.[10]

Een participatieboxje!

Hoe zorg je dan in de praktijk dat er wel écht belasting betaald wordt én dat werkgevers en werknemers weten wat ze wanneer moeten betalen? Simpel, bepaal net zoals we voor opties al doen dat alle werknemersparticipaties loon zijn binnen Box 1. Maar wel tegen een apart tarief. Een participatieboxje binnen Box 1. Dat kan gewoon. Het enige wat daarvoor nodig is dit: de wet stelt vast dat bij kopen (en/of krijgen) van aandelen (etc.) in de eigen onderneming van de werknemer nooit loon vastgesteld wordt én dat de werkelijke prijs de kostprijs vormt bij het berekenen van later loon.

En dan ben je er.

>Geen loon voor de werknemer bij investeren

>Geen aftrek voor de werkgever bij investeren

>Loonbelasting achteraf tegen vast tarief (zeg: 30%) over de werkelijke opbrengst 

Eigen werknemer voorop

Dan hebben we één regeling die op iedere vorm van werknemersparticipatie toepasbaar is. Groot bedrijf, klein bedrijf. Zonder vooroverleg of discussies. Die door inhouding in de loonheffing tegen een vast tarief tot zekere heffing over werkelijke opbrengsten leidt. Iedereen blij, heffing gegarandeerd. De huidige regels voor opties, ‘lucratieve belangen’ en de discussies over loonwaardering kunnen bij het grof vuil.[11] De werkgever heeft een duidelijke uitvoeringstaak als inhoudingsplichtige… en boort in ruil daarvoor een ruim potentieel van zeer loyale en actieve investeerders aan: de eigen werknemer.


[1] Art. 10a LB. Dat is een duidelijke maar in internationaal verband zeer onaantrekkelijke regeling.

[2] Artikel 3.92b IB.

[3] Art. 10 lid 1 LB.

[4] Daarover een andere keer…

[5] In de categorie ‘dan maar alles loon’ zijn prestatiebonussen of zogenaamde stock appreciation rights (SARs) populair.

[6] Hoge Raad, 24 december 2021, nr. 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963 en https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/04/15/plan-voor-belasting-over-werkelijk-rendement-. en-opties-voor-rechtsherstel-box-3

[7]https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/prinsjesdag/documenten/kamerstukken/2022/05/20/voorjaarsnota-2022  Gezien de plannen van de overheid kunnen we binnen afzienbare tijd hopelijk terugkeren naar een internationaal gezien ‘normaal’ regime van belasting op inkomsten uit spaargeld en aandelen. Gewoon, belasting betalen over wat je investeren echt opleveren, wanneer ze iets opleveren. Als ze dat in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten kunnen, kunnen wij dat ook.

[8] Het huidige toptarief in de vennootschapsbelasting is een nogal willekeurige 25.8%.

[9] 29.5% van (100% – 25.8%) = 47,7%

[10] Hardliners kunnen betogen dat niet iedere euro winst bij verkoop van aandelen of opties ook de weerspiegeling is van al ‘in’ de BV belaste winst, en dat het ook niet zeker is dat die waarde belast gaat worden. 

[11] Misschien zelfs de 30% regeling


Geplaatst in Artikelen, OpinieMeer over , , , , ,

Rinze over Rinze: “Na mijn studie aan de RuG in Groningen ben ik 15 jaar in Amsterdam in de internationale fiscale praktijk werkzaam geweest. Mijn cliënten waren met name internationaal opererende bedrijven met een hoofdkantoor in de US, UK of Nederland. Ik ben altijd zowel advocaat als belastingadviseur geweest, en wel bij twee wereldwijd opererende advocatenkantoren, bij een niche-kantoor en een Big-4 kantoor, beide in Amsterdam. In 2018 verhuisde ik van de regio Amsterdam naar de omgeving van Deventer. Toen besloot ik een eigen praktijk te voeren: Van Minnen Tax Law. Onder deze vlag bied ik internationaal zakelijk belastingadvies en procesvoering, EU-inkomend en -uitgaand. Mijn bijzondere belangstelling en focus betreft de zakelijke, investerings- en handelsrelaties met Frankrijk en Duitsland. Ik heb ruime ervaring in fiscale planning, transfer pricing, transacties, overnames, financieringen en management participaties.”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *