
De politieke achtbaan rond de btw-tarieven, waar we bij The Floris eerder over schreven, kreeg met de Voorjaarsnota 2025 een opvallend vervolg. De veelbesproken btw-verhoging op onder meer cultuur en sport werd toch van tafel geveegd. Op het eerste gezicht een zege voor de portemonnee.
Maar wie betaalt de rekening van deze politieke keuze? Het kabinet (PVV, VVD, NSC, BBB) vond de dekking in de inkomstenbelasting, via een methode die minder direct zichtbaar is, maar daarom niet minder voelbaar.
Het kabinet kiest er namelijk voor om de jaarlijkse aanpassing van de belastingtarieven aan de inflatie grotendeels niet door te voeren. Dit mechanisme, ‘warme progressie’ genoemd, zorgt ervoor dat je belastingdruk ongemerkt stijgt, zelfs als de officiële tarieven hetzelfde blijven. Een sluipende lastenverzwaring die nu bewust wordt ingezet.
Een nota van uitstel en vraagtekens
Deze Voorjaarsnota was meer dan een technische update; het leek een herziening van het regeerprogramma. Grote, gevoelige beslissingen werden opnieuw vooruitgeschoven. Denk aan de bijna gratis kinderopvang (uitgesteld naar 2029 ), maar ook aan de miljarden voor defensie en de aanpak van het stikstofprobleem. Er worden geen fundamentele keuzes gemaakt.
Opvallend is de nadruk in de nota op ‘realistisch begroten’. Er wordt zelfs alvast een post ‘aanvullende onderuitputting’ opgenomen – een soort blanco bezuiniging waarvan de invulling nog onduidelijk is. Dit soort financiële kunstgrepen maken de overheidsfinanciën er niet transparanter op.
‘Warme progressie’ in de praktijk: Indexatie heffingskortingen fors beperkt
De kern van de zaak is de financiering van de geschrapte btw-verhoging. Dit gebeurt door de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting fors te beperken per 1 januari 2026. Normaal zorgt deze correctie, via de tabelcorrectiefactor (TCF), ervoor dat belastingschijven en kortingen meestijgen met de inflatie. Zo blijft je koopkracht op peil als je loon alleen stijgt om de inflatie te compenseren.
Uit de details in de nota blijkt dat de ingreep forser is dan “ongeveer de helft”. Door twee beperkingen te stapelen, wordt uiteindelijk slechts 46,2% van de inflatiecorrectie toegepast op zowel schijven als kortingen. Ruim de helft (53,8%) van de normale indexatie vervalt dus. De nota benoemt dit zelf, terecht, als een “lastenverzwaring ten opzichte van het basispad” .
Heffingskortingen nu ook deels bevroren
Wat betekent die beperkte indexatie van 46,2% nu concreet? Het is belangrijk te weten dat de jaarlijkse inflatiecorrectie normaal al niet voor alle onderdelen gelijk is. Heffingskortingen, zoals de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, stijgen normaal volledig mee met de inflatie (via de tabelcorrectiefactor). De grenzen van de belastingschijven stijgen echter standaard al maar beperkt mee (met 75% van de inflatiecorrectie-stijging).
De nieuwe maatregel uit de Voorjaarsnota hakt hier bovenop in: zowel de schijfgrenzen als de heffingskortingen worden nu nog maar voor 46,2% van de inflatie gecorrigeerd . Dit betekent dat vooral de heffingskortingen, die normaal de volledige inflatie volgen, nu fors minder hard meestijgen. Werkenden (via de arbeidskorting) en ontvangers van de algemene heffingskorting voelen dit direct in hun netto inkomen.
Een rekenvoorbeeld: effect op heffingskorting
Laten we als voorbeeld de maximale algemene heffingskorting nemen. Stel, deze is € 3.000 en de inflatie (TCF) is 3%. Normaal zou de korting stijgen naar € 3.090. Met de beperkte indexatie van 46,2% wordt dit echter slechts € 3.042 (€ 3.000 * (1 + 0,462 * 0,03)). Dat is meer dan € 50 minder korting per jaar, alleen al op deze ene post.
Dit effect stapelt zich jaar na jaar op als dit beleid wordt voortgezet. Het is een structurele lastenverzwaring die zich langzaam maar zeker opbouwt en de koopkracht uitholt. En dat allemaal zonder dat de belastingtarieven zelf officieel verhoogd worden.
Het argument: minder inflatoir dan btw
Waarom dan toch deze methode? Het kabinet voert aan dat dit minder inflatieverhogend werkt dan een directe btw-verhoging. Een technisch argument dat voorbijgaat aan de directe, maar minder zichtbare, pijn in de portemonnee van de burger en aan het gebrek aan openheid.
Bezuinigen en een eenmalig extraatje: Is dit consistent beleid?
Deze ingreep via ‘warme progressie’ staat niet op zichzelf. De Voorjaarsnota bevat meer maatregelen die burgers financieel treffen. De WW-uitkering wordt verkort, het kindgebonden budget sneller afgebouwd voor hogere middeninkomen , en zelfs het kleine beetje spaargeld dat belastingvrij is in box 3 (het heffingsvrije vermogen) wordt verlaagd als dekmantel voor andere uitgaven.
Tegenover deze structurele ingrepen staat een eenmalige verhoging van de huurtoeslag in 2026: een “boodschappenbonus”. De vraag rijst hoe consistent dit beleid is. Structurele pijn verdelen, lijkt hier te worden afgekocht met een tijdelijke financiële pleister.
Tijd voor debat: Noodzakelijk kwaad of ondermijning van vertrouwen?
Het bewust inzetten van ‘warme progressie’ als budgettair instrument is controversieel en verdient een open discussie. Is dit een acceptabele, misschien zelfs noodzakelijke manier om de overheidsfinanciën op orde te houden, of is het een sluipende methode die het vertrouwen in de overheid ondermijnt? Uit onze recente poll bij The Floris bleek dat veel respondenten (43%) het belangrijk vinden dit debat te voeren. Laten we de argumenten eens kritisch bekijken.
De bezwaren tegen het accepteren van ‘warme progressie’ zijn principieel:
- Het is niet transparant: Een belastingverhoging via de achterdeur, zonder dat dit duidelijk wordt benoemd of besproken, past niet in een open democratie. Burgers hebben recht te weten waar ze aan toe zijn.
- Het holt de koopkracht uit: Zonder volledige inflatiecorrectie lever je jaar na jaar koopkracht in, zelfs als je loon op papier stijgt. Dit raakt vooral de werkende middenklasse die de inflatie voelt, maar niet volledig gecompenseerd wordt via de belasting.
- Het ondermijnt vertrouwen en begrotingsdiscipline: Als de overheid de spelregels ongemerkt aanpast, tast dat het vertrouwen aan. Het maakt het ook makkelijker om moeilijke keuzes voor bezuinigingen of expliciete lastenverzwaringen te vermijden.
Daartegenover staan pragmatische argumenten om ‘warme progressie’ toch te overwegen:
- De overheid heeft inkomsten nodig: Grote maatschappelijke uitgaven (zorg, klimaat, veiligheid) vragen om forse investeringen. Dit is één manier om extra geld te genereren zonder direct impopulaire maatregelen te nemen.
- Het is beleidstechnisch ‘makkelijker’: Het beperken van indexatie is technisch eenvoudiger en politiek minder zichtbaar dan het verhogen van tarieven of het doorvoeren van specifieke bezuinigingen. Het zou ook minder direct de inflatie aanjagen.
Dit debat over ‘warme progressie’ gaat over meer dan alleen techniek; het raakt aan de kernwaarden van ons belastingstelsel: eerlijkheid, transparantie en voorspelbaarheid. Het is een discussie die gevoerd moet worden, juist omdat de effecten zo ongemerkt kunnen optreden.
Conclusie
De Voorjaarsnota 2025 laat zien hoe een politiek gevoelige maatregel wordt omzeild via een technisch handige, maar weinig transparante ingreep in de inkomstenbelasting. Deze ‘warme progressie’ vult de schatkist misschien ongemerkt, maar ondermijnt de voorspelbaarheid van ons belastingstelsel en het vertrouwen van de burger. Het voelt toch een beetje als stilletjes geld uit de portemonnee halen terwijl niemand kijkt.
Misschien is het een idee om, in plaats van deze sluiproutes, eens serieus te kijken naar belastingen die wél zichtbaar zijn én maatschappelijke problemen aanpakken? Denk aan heffingen op vervuilend verbruik of een stevigere milieubelasting. Dan sla je twee vliegen in één klap: je genereert inkomsten én stimuleert duurzamer gedrag. Wie weet dwingt het de politiek dan ook eens om na te denken over de grote problemen van deze tijd, in plaats van alleen over de volgende begrotingspuzzel.
Bronnen: Analyse gebaseerd op WFR 2025/125, “Een kortzichtige Voorjaarsnota” door D.J.J. Altena; Voorjaarsnota 2025 (Kamerstuk 36 725, nr. 1).